Menu

Zo makkelijk trek je nuttige dieren naar jouw tuin (deel 2)

biodiversiteitHier zijn 6 praktische tips waarmee je –zonder de noodzaak van een diepgaande studie- snel en makkelijk ‘nuttige’ dieren kan trekken naar jouw stukje groen. Ik schreef in deel 1 al over het belang van biodiversiteit en hoe dit eigenlijk een win-win vormt voor ons en onze omgeving. Dat was nog steeds vrij theoretisch, dus hoe pas je dat nou praktisch toe?

1. Diversiteit in lagen

Als je maar één ding kan doen, laat het dan beplanting in lagen zijn. Bijvoorbeeld een boom met een boomspiegel en een klimplant of een bosje met onderbegroeiing van struiken, kruidachtigen en bodembedekkers. Hoe meer hoe beter. Van permacultuur kennen we zeven lagen (of 8, 9… het is maar wat je meerekent): hoge bomen, lage bomen, struiken, kruidachtigen, bodembedekkers, klimplanten en de wortelzone (zie afbeelding hieronder). Iedere laag heeft dieren die daar habitat vinden. Maar als je twee lagen (bijvoorbeeld een boom en een kruidlaag) samen hebt dan geldt 1+1=3. Want er is plaats voor dieren die in de boom leven en voor dieren die in die kruidlaag leven, maar ook voor dieren die beiden nodig hebben. Bovendien vormt iedere laag extra habitat; meer plaats om voedsel en nestplaats te vinden. Zo worden vogels bijvoorbeeld aangetrokken door de bomen of struiken (of de combinatie), maar jagen ze in de lagere lagen op insecten en slakken, waarmee ze de populaties in toom houden [4]. In de onderbegroeiing huizen juist weer veel roofinsecten, maar onderzoeken spreken elkaar tegen over of die roofinsecten ook een impact hebben op de boomlagen (ze zouden vooral in de onderbegroeiing blijven [1,2,3]). Aan de andere kant, deze onderzoeken zijn allemaal uitgevoerd in boomgaarden met enkel een bodembedekkende laag, over wisselende periodes. Wellicht dat het toevoegen van klimplanten en struiken de scheiding tussen de lagen vervaagt, waardoor roofinsecten makkelijker van laag wisselen – als ze via een kale stam of onbedekt vliegend omhoog moeten, dan kan ik me voorstellen dat ze sneller gegeten zullen worden en dat ze weinig stimulans hebben om verder te kijken. Misschien speelt de leeftijd van de onderbegroeiing (zoals mogelijkheid tot overwinteren) ook een rol, evenals het beheer van de boomgaarden. Maar die kruid- en bodembedekkende lagen voorzien ook zoogdieren van habitat, die potentiële plagen zoals slakken – die wél de hogere plantlagen ingaan – beperken. Net als spinnen (een belangrijke groep roofdieren), die minder laag-gebonden zijn [1,2].

diversiteitAfbeelding: Greenbeld Food Forrest (http://chears.org/foodforest/about/food-forests/)

2. Diversiteit in beplanting

Ruwweg geldt: diversiteit genereert diversiteit. Het lijkt een inkopper misschien, maar hoe meer verschillende plantsoorten, plantfamilies of plantlagen er worden aangeplant, hoe meer dieren er voedsel en nestgelegenheid kunnen vinden. Een veld vol rozen trekt van alles wat lekker van die rozen kan snoepen, maar roofinsecten zullen er naast hun prooi weinig vinden.

Een belangrijk deel is diversiteit in structuren, in alle soorten die je maar kunt bedenken. Bladeren, bloemen, groeiwijze, hoogte, plantcombinaties – dus niet overal netjes 7 lagen uitgespreid als een lasagne maar meer als rijk belegde groentepizza: plattere stukken, grote stukjes, kleine stukjes, vierkantjes, bolletjes, stengels, hoopjes…. O.a. spinnen hebben hier veel baat bij. Spinnen zijn niet zo kieskeurig in wat ze eten, maar wel in waar ze hun web maken – als ze die überhaupt al maken. Hoe meer soorten spinnen, hoe minder snel een insectensoort de overhand zal nemen. Want juist omdat spinnen geen specialistische rovers zijn, vangen ze vooral de soorten waarvan er het meeste is.

3. Multifunctionele beplanting

Kijk naar meer potentiële talenten dan één. Veel planten kunnen voor veel meer soorten dieren iets betekenen dan alleen bloemen voor bijen. Na bestuiving vormen ze bijvoorbeeld bessen of zaden die verspreid moeten worden en vaak gebeurt dat (ongezien) door dieren. Er zijn nog zo veel andere nutten! En in de gedachte van permacultuur en voedselbossen kunnen daar nog nutten voor de mens aan worden toegevoegd. Probeer eens naar een plant te kijken met de gedachte: als ik een spin/vogel/rups/zweefvlieg was, wat zou ik dat in deze plant kunnen vinden?

  • Nectar/stuifmeel: er zijn natuurlijk bloemen voor bijen, hommels en vlinders. Maar denk eens breder dan dat: er zijn zó veel verschillende bestuivers. Veel roofinsecten zijn bijvoorbeeld ook bestuivers, omdat ze tijdens het jagen zo nu en dan een energyshot van nectar nodig hebben. Ze hebben alleen niet zo’n lange tong en zijn daarom afhankelijk van bloemen waarin de nectar minder diep ligt, zoals bloemen uit de Schermbloemen- en Composietfamilie. Sommige spinnen maken ook graag gebruik van dat soort bloemen, niet om ervan te eten, maar door op een scherm van bloemen met dezelfde kleur als zijn lijf te gaan zitten. Ieder insect dat onoplettend van de bloemen in de buurt snoept zal het niet meer kunnen navertellen. Laat de peterselie dus bijvoorbeeld eens doorschieten!

  • Bessen/vruchten/zaden: dat vogels vaak van bessen, vruchten en zaden snoepen mag duidelijk zijn. Maar bij struiken en bodembedekkers (zoals bosaardbeien) kunnen dat ook o.a. egels, vossen en muizen zijn. Muizen? Ja, muizen. Maar dan vooral bosmuizen, het soort waar we veel minder snel last van hebben binnenshuis en wat een belangrijk roofdier is voor onder andere insecten, spinnen en slakken.

  • Aantrekking op prooidieren: planten die insecten trekken – dat kunnen herbivoren of bestuivers zijn – voorzien daarmee indirect weer in voedsel voor roofdieren. Zo trekken lipbloemigen veel bijen, die zelf een bron van voedsel vormen voor andere insecten, vogels en zoogdieren. Rozen hebben vaak last van bladluis, wat hóórt bij rozen. De wilde en verwilderde soorten zorgen met hun continue begrazing dat er roofdieren in de buurt zijn om de begrazers in toom te houden, zonder dat ze er last van hebben. Planteneters zijn onmisbaar.

  • Nestplaats/verstopplaats/leefplaats: verschillende vogels voor verschillende plekken. Denk hierbij niet alleen aan bomen, maar ook struiken, klimmers, muurbegroeiing, heggen… En niet alleen vogels hebben nestplaats nodig; insecten, zoogdieren, spinnen en amfibieën net zo veel. Het belangrijkste is vaak de structuur. Zo zijn juist dichte of stekelige struiken, een hoge boom, een rommelig groeiende lage begroeiing of een breed uitgroeiende kruidachtige plant geschikte verstopplekken voor deze soorten.

  • Uitkijkpunt voor vogels: zoals bomen en grotere stuiken. Ook palen met klimmers kunnen een goede plek geven om rond te kijken.

  • Nestmateriaal: wat als nestmateriaal wordt gebruikt wil nogal eens wisselen. Er is maar één goede manier om erachter te komen wat in de buurt als goed nestmateriaal gezien wordt: observeren. Bij mij waren bijvoorbeeld de uitgebloeide bloemen van een hortensia zeer gewild. Kruiden zoals salie worden ook graag gebruikt, ik vermoed omdat ze ongedierte in het nest verminderen.

  • Overwinteringsplaats voor insecten: dichte begroeiing kan dit doen, maar de kroon spannen groenblijvende planten. Zo overwinteren lieveheersbeestjes graag in groenblijvende bodembedekkers en lage struikjes.

4. Voedsel jaarrond

Niet op ieder stukje goed mogelijk, maar een betrouwbare plaats met voedsel betekent dat meer dieren er een vaste prik van zullen maken om het te bezoeken. Misschien gaan ze wel in het stukje groen of in de buurt ervan wonen. Jaarrond voedsel is een goede manier om (bijna) jaarrond hulptroepen in de buurt te hebben. Nu zie je in de winter weinig actieve insecten, maar bij de eerste mooie warme dagen worden vele soorten actief en gaan ze zoeken naar eten. Er moet dan natuurlijk wel wat te halen zijn. Vanaf vroeg in het jaar bijen trekken helpt ook de bestuiving van fruitbomen later in het jaar te verbeteren.

Egels zijn zeker gewoontedieren; ze hebben een groot territorium en weten precies waar (bijna) altijd wel wat te snoepen valt. ’s Nachts maken ze dan ook rondjes langs vaste plekken. Insecten trekken, vruchten laten groeien waarvan ze eten en goed voor de bodem (en dus bodemdiertjes) zorgen. Egels zijn ook ’s winters af en toe actief en zoeken dan naar slapende insecten in compost, bergen bladeren of takken en mulch. Vogels doen dit in die tijd ook graag en ook zij zijn vaak gewoontedieren. Hebben ze eenmaal door dat ergens iets lekkers te halen valt, dan zullen ze regelmatig terugkomen om te kijken of dat weer zo is. Zorg bijvoorbeeld voor insecten, zaden, een rijk bodemleven en bessen.

5. Mulchen

Een grote aantrekkingskracht heeft mulch (iets wat ik permacultuurders vast niet hoef te vertellen). Vele insecten leven erin, het hele jaar door. In de winter is het een belangrijke nestplaats voor ze. Laat ik het illustreren met een voorbeeld uit mijn eigen tuin: bij de eerste warme zonnestralen komen overal tussen het dode materiaal lieveheersbeestjes vandaan. Óveral. En ieder jaar weer verbazen mijn man en ik ons over de vele rode stipjes. Mulch fungeert, zeker in de winter, als een vijfsterrenhotel: het is een warm knisperend bedje voor rupsen, amfibieën, larven, kevers, spinnen en nog veel meer. Het vermindert ook nog eens grote temperatuurwisselingen, waardoor dieren (zoals hommels), die ondergronds overwinteren, veiliger zijn. En door al die diertjes die graag in de mulch leven zorgt het weer voor extra voedsel voor roofinsecten, spinnen, vogels en zoogdieren.

6. Water

Water is leven. Op veel plaatsen is water, maar niet overal is het water schoon of goed bereikbaar. Een vijver of waterteil (zeker met goed bereikbare randen) is een geschikte manier om dieren van water te voorzien. Hoe groener het water (en dan bedoel ik meer beplanting, niet alg) en hoe weelderiger de beplanting eromheen, hoe meer dieren zich ertoe aangetrokken zullen voelen. En juist vijvers vormen habitat voor veel kikkers, padden en salamanders; stuk voor stuk goede roofdieren. Maar waterpartijen zijn niet de enige bron van water voor de dorst. Denk ook kleinschaliger: waterdruppels op bladeren (zoals vrouwenmantel) en in bladaanzetten (zoals kaardenbol) zijn vooral voor insecten goede waterbronnen.

Ieder stukje groen kan ‘nuttige’ dieren onze kant op trekken én voor doorgeefluik spelen. Biodiversiteit is uiteindelijk wéér het sleutelwoord.

Iris Veltman

[yabp 90]

[1] Altieri, M. (1995). Agroecology: The science of sustainable agriculture.
[2] Altieri, M. & Schmidt, L. (1986). Cover crops affect in apple orchards.
[3] Gruys, P. (2011). Hits and misses: The ecological approach to pests in orchards
[4] MacArthur, R. en MacArthur, J. (1961). On Bird Species Diversity.

Leave a Comment

Translate »